De rubriek Vraag van de maand was bedoeld voor iedereen die het leuk vond om dieper over dingen na te denken. En omdat nadenken tijd nodig heeft, ging het er hier rustig aan toe. Elke eerste vrijdag van de maand verscheen een vraag. De tweede vrijdag stelde ik o.a. vragen ter verdieping, de week daarop stonden meestal verbanden tussen antwoorden en uitgangspunten centraal. De vierde vrijdag sloot ik het zoeken af met een antwoord. Wegens andere prioriteiten stop ik voorlopig met deze rubriek. Denk ondertussen vooral rustig verder. Succes!
Week 1 Het proeven van de vraag: eerste associaties
Als filosofie het verlangen naar wijsheid is, dan zijn filosofische vragen vragen die geen definitief antwoord verdragen.
Week 2 Omtrekkende bewegingen: hulpvragen
Wat voor soort vraag is deze vraag van de maand: wat zijn filosofische vragen? Waarnaar vraagt deze vraag?
Naar feiten?
Naar opvattingen, meningen?
Naar wat filosofische vragen zouden moeten zijn? Volgens wie moeten ze hoe zijn???
Hoe komen we tot een antwoord: waar moeten we zoeken? Hoe moeten we zoeken?
Hoe lang duurt een antwoord? Het antwoord...
Is er een tijdloos antwoord mogelijk, dat wil zeggen: is er nú een antwoord te geven dat van toepassing is op zowel het verleden, het heden als op de toekomst? Dus: maakt het wel of niet uit wanneer de vraag gesteld en beantwoord wordt?
Als er geen tijdloos antwoord mogelijk is, heeft het dan wel zin om naar een antwoord te zoeken? Kunnen we in dat geval überhaupt nog wel een antwoord geven?
Is er misschien een ruimte- of plaatsonafhankelijk antwoord mogelijk? Dat wil zeggen: maakt het iets uit waar ter wereld de vraag beantwoord wordt? Dat wil zeggen: is het wel of niet belangrijk voor het soort antwoord, of voor de inhoud van het antwoord, wáár de vraag is gesteld?
Is het antwoord hetzelfde voor Egyptenaren uit Caïro als voor Pygmeeën die in de jungle leven? Is er één antwoord voor iedereen-die-nu-leeft mogelijk?
Wat betekent het als er wel een tijd- en "plaatsloos" antwoord mogelijk zou zijn? Wat betekent dat voor de vraag? Wat betekent het voor mij?
En wat betekent het, als dat niet mogelijk is? Hoe staat het dan met de zinvolheid van de vraag?
Hoe toetsen we de pogingen om antwoord te geven op deze vraag van de maand: "wat zijn filosofische vragen?"?
Waaraan toetsen we deze pogingen: aan de werkelijkheid (wat is dat? is de werkelijkheid voor iedereen hetzelfde? hoezo, "werkelijkheid"?). aan ideeën (van wie? waarom aan deze?)?
Hoe komen we tot de antwoorden op al deze hulpvragen en waaraan toetsen we:
- hun waarheid?
- hun geldigheid?
- hun relevantie?
- hun logische consistentie?
- pun praktische toepasbaarheid?
Waarom zouden we iets toetsen?
Kunnen we onpartijdig zijn?
Moeten we dat zijn? Behoren we onpartijdig te zijn?
Waarom zoeken naar een gemeenschappelijk antwoord, naar een antwoord om te delen? Waarom geen genoegen nemen met "Ik mijn mening, jij de jouwe"?
Stel:
precies dit soort vragen, de vragen die hier boven staan, zijn juist filosofische vragen,
wat zegt dit dan over het soort vragen?
En wat zegt dat over de vragensteller?
Waarop is de vragensteller betrokken, in zin van: waarop is de vragensteller gericht?
Waarbij is de vragensteller betrokken?
En waarom is de vragensteller zo betrokken?
Verwondering:
wat is het begrip "betrokken zijn" rijk aan betekenis!
Wat een domein om te ontsluiten...
Week 3 Verbanden leggen en beklemtonen
De afgelopen week heeft hier een hele rits vragen gestaan. Vragen die allemaal ontstaan zijn bij het nadenken over de vraag: wat zijn filosofische vragen?
Het waren zoveel vragen omdat de ene vraag natuurlijk de andere op riep. Natuurlijk?
Nee. Zo gaat dat bij mij, maar niet bij iedereen.
In het stellen van al die vragen zit kennis verborgen: kennis van de ontwikkeling van filosofie en wetenschap, bekendheid met een lange geschiedenis van vragen, en van heel veel pogingen om tot betere, meer omvattende of grondiger maar toch eenvoudige antwoorden te komen. Ik heb kennis van het zoeken naar kennis en wat obstakels zijn om haar te vinden.
Tot op zekere hoogte ben ik bekend met de westerse geschiedenis van 2500 jaar mislukkingen. Ik ben vooral bekend met een geschiedenis van gestruikel over eigen en andermans onwetendheid, met een geschiedenis van hunkering naar kennis: naar betere kennis, meer kennis, verantwoorde kennis, kennis over de wereld, over de mens, over het geheel der dingen en de plaats van alles in dit totaal. Een geschiedenis van het verlangen te weten "wat?" en "waarvoor?" en "hoezo?".
Mijn studie filosofie ben ik begonnen vanuit diezelfde hunkering naar weten, en door het lezen van een studiegids die ik toevallig in handen kreeg kwam ik op haar spoor. Hier stonden al die vragen die me zo vertrouwd waren omdat ik er zelf mee rond liep, maar die mensen uit mijn omgeving vaak raar vonden of onzinnig of onnodig moeilijk. Hier, in dit roze boekje, stonden nog veel meer van hetzelfde type vragen, waar je je blijkbaar maanden, ja zelfs jaren mee kon bezighouden, waar boeken over vol geschreven waren. Er stonden vragen in waardoor ik eindelijk begreep waarnaar ik op zoek was als ik met iets zat. En vooral: deze vragen waren heel gewoon.
Het studeren aan de faculteit wijsbegeerte was als thuiskomen.
Hier was niet snel tevreden zijn met een antwoord een deugd.
Hier was kennis nooit vanzelfsprekend.
Hier was het hebben van een mening minder belangrijk dan het grondig kunnen beargumenteren van die mening.
Hier kon je je niet verschuilen achter andermans woorden
Hier werd ons geleerd dat het erom ging zelfstandig na te denken en dat dat tijd en aandacht vraagt.
Hier leerde ik dat denken een ambacht is, of het nu wetenschappelijk óf filosofisch denken is.
Maar van alle denkrichtingen, zo begreep ik, heeft de filosofie de grootste reikwijdte want filosofie kan over alles gaan.
En toch zijn niet alle vragen filosofisch...
Week 4 Keuzes maken en antwoorden
"Sapere aude! Habe Mut zu denken, dich deines eigenen Verstandes zu bedienen! ist also der Wahlspruch der Aufklärung."
"Sapere aude! Durf te denken, je eigen verstand te gebruiken! is dus het motto van de Verlichting.
Immanuel Kant, Was ist Aufklärung? (1783)
Vrij denken
Elke maand heb ik een vraag gekozen om mee aan de slag te gaan en geen enkele keer heb ik in de eerste week geweten waar ik in de laatste week ben uitgekomen. De thema's kwam ik tegen door wat iemand zei of schreef, of door wat ik ergens las. De manier waarop ik ze aan de orde stelde als vraag van de maand, was telkens voor mij nieuw.
Ik heb nog nooit eerder zo systematisch de tijd genomen om elke week weer op een andere manier en zo vrij over een vraag na te denken. Dat was leuk en verrassend. Deze aanpak heeft me uit mijn vaste banen van denken gestoten - en dat was ook precies de bedoeling voor de meedenkers van deze rubriek: mensen vrij te krijgen om al denkend aan de zwerf te gaan, in het vertrouwen dat er ergens wel een afronding zal komen. Aan het einde van elke denkperiode had ík in ieder geval een nieuwe baan gevonden waarin mijn gedachten weer voor enige tijd stationair hun rondjes konden draaien.
Maar nu, bij deze vraag van de maand, kom ik er niet meer uit: mijn denken schiet alle kanten op, maakt niets af want heeft voor ik het weet al weer een nieuw noodzakelijk te bewandelen pad gevonden om ook dat weer even snel te verlaten als mijn denken het betreden had... De pen houdt dat helaas niet bij. Probleem dus.
Edoch, niet makkelijk voor één gat te vangen zet ik één van de belangrijkste strategieën van mijn praktische filosofie in. Die luidt: als je een vraag niet kunt beantwoorden, ga dan op zoek naar de reden daarvoor of de oorzaak daarvan: Waarom heb ik zo veel moeite met deze vraag? Ik bén toch filosoof? Als iemand moet en kan weten wat filosofische vragen zijn dan toch wel een filosoof!?! Maar nee.
Ga dus dieper, zoek naar de wortels van het probleem.
Filosofische praktijk
Dan komen vragen aan de orde als:
1. Wat zou je in de weg kunnen staan bij het zoeken naar een antwoord? Of zelfs bij het vinden van een antwoord?
2. Is het een ‘technisch' probleem? Heeft het te maken met het niet kunnen structureren van gegevens of zoiets (weet je misschien te veel en kun je niet kiezen)?
3. Is het een didactisch probleem? Weet je niet hoe je het moet presenteren aan een onbekend publiek, aan niet-filosofen?
4. Of is het meer een psychologisch probleem?
5. Wil je wel antwoord geven?
6. Heb je moeite met het publieke karakter van je antwoord (dat je antwoord dus openbaar toegankelijk is)?
7. Heb je moeite met de duurzaamheid van je antwoord (dat het vast komt te liggen, is op te zoeken, na te slaan, je er niet meer op terug kunt komen)?
8. Vertrouw je het jezelf wel toe om er antwoord op te kunnen geven (vind je jezelf capabel genoeg bent, kun je het thema wel aan)?
9. Durf je misschien de confrontatie niet aan met vakgenoten (vrees je hun opinie over jou vakbekwaamheid)?
10. Of zijn dit niet de werkelijke redenen voor het probleem? Ligt de oorzaak in het thema zelf en jouw verhouding daartoe?
11. Is het antwoord zo belangrijk dat het jou kwetsbaar maakt?
12. Of vind je het antwoord zelf te kwetsbaar, en bescherm je het door het niet bloot te stellen aan het oog van de wereld?
13. Vertrouw je het de wereld niet toe, omdat je vreest dat die wereld in haar blindheid erom zal lachen?
14. Waarom zoveel wantrouwen jegens de wereld? Is dat terecht?
15. Hoe erg is gelach?
Antwoorden krijgen
En zo buitelen weer nieuwe vragen over elkaar heen. Maar elke keer dat er een antwoord op een van deze vragen opduikt, wordt mijn vertrouwdheid met het probleemgebied wel groter.
Als ik eerlijk ben, kan ik antwoord op alle genoemde vragen krijgen, want de vragen vragen naar mij zelf: naar wat ik vind, wat ik wil, naar wat ik vrees, naar wat mij drijft, naar wat ik weet en wat ik koester. Over dit alles heb ik kennis. Latente kennis misschien,waarvan ik me niet bewust ben, maar die ik alleen hoef te activeren, of latente kennis die ik eng vind, en waarvoor ik een drempel over moet gaan om haar aan te durven, haar te durven dragen, haar in mijn leven op te nemen.
Zo krijg ik zicht op wat met mij als persoon te maken heeft en wat met mij als specialist, als filosoof. Heldere antwoorden op de vragen verkleinen misschien het probleem dat ik heb met het geven van een antwoord op mijn vraag van de maand. Daar gaan we dan.
Wat me in de weg staat bij het antwoorden?(1)
In ieder geval de veelheid aan historie
Zes-, zevenentwintighonderd jaar westerse filosofiegeschiedenis, waarin een veelheid aan wetenschappen zich uit de filosofische stam heeft ontwikkeld. Want ‘vroeger' (toen we aan de wieg van de Grieks-Romeinse beschaving stonden) was zo goed als alles filosofie omdat iedereen die een beetje dieper nadacht een filosoof was. Okee, er waren specialisten... (Waren er eigenlijk wel specialisten? Kon iemand in die tijd eigenlijk wel alleen wiskundige zijn, of geschiedschrijver?)
En Aristoteles dan? Die heeft een betekenis gegeven aan de betekenis en taak van de filosofie: haar onderwerp ‘dat wat na de fysika [=natuurbeschouwing] komt', oftewel wat de oorzaken zijn van dat wat er is, het onderliggende, dragende, zonder wat niet(s) is wat is, etcetera. Filosofie was ‘meta-fysica'.
Maar dat was toen, lang geleden! Daarna is... en bovendien was... Kort door de bocht: stond eerst de werkelijkheid centraal, later werd dat de beschouwer van de werkelijkheid en nog later was het de taal van de beschouwer van de werkelijkheid - en dan zitten we al in de 20e eeuw. En parallel aan die ontwikkeling liep binnen het filosofische denken nog gewoon onderzoek naar goed en/of gelukkig leven mee. Terwijl zich ondertussen wetenschappelijke onderzoeksgebieden ontwikkelden en mensen zich meer en meer gingen specialiseren.
Aan de oorsprong van bijvoorbeeld het vak psychologie staan ‘filosofische vragen': bijvoorbeeld naar wat dat voor wezen is dat de werkelijkheid zou kunnen kennen, en naar hoe dat wezen in mekaar steekt waardoor het wel of niet gelukkig kan zijn in bepaalde omstandigheden. De uitgebreidheid van de thematiek in combinatie met de ontwikkeling van specifieke onderzoeksmethoden mondde uit in het vakgebied van de psychologie: filosofie is wetenschap geworden...
Zo zijn er ook filosofische vragen en thema's in de vorm van theater, proza en poëzie gegoten: filosofie werd kunst...
En niet vergeten: de vermenging van filosofie en christendom. In de Middeleeuwen drong de filosofie het geloof binnen (in de gedaante van het denken van vooral Aristoteles) om daar vervolgens eeuwenlang zelf door te worden overgenomen. Dat wil zeggen dat bepaalde vragen en thema's benaderd werden vanuit de christelijke Bijbel en dan met name het Nieuwe Testament, met een schepper-god (de Vader), Jezus (zijn Zoon) en Het Woord (de Heilige Geest).
Richting van vraag en antwoord moesten in overeenstemming zijn met het katholieke geloof. Dus hoewel er gezocht kon worden naar een rechtvaardiging van het geloof in het bestaan van een schepper-god, was het ondenkbaar om te denken ‘buiten god om', laat staan ‘van god los'. Dat kon de brandstapel betekenen.
Dus: filosofie is in geloof opgegaan...
Kortom: wat vroeger ‘filosofie' was is dat nu vaak niet meer.
Dan: is filosofie misschien wat overblijft, dus ‘verwant aan maar niet gelijk met wetenschap of kunst of geloof'?
Strijd binnen de academische filosofie
Dat had je gedacht. Zo eenvoudig is het antwoord niet want: tussen de academisch werkende filosofen bestaat haat en nijd en grote concurrentiestrijd over wat echte, ware, goede, of zinvolle filosofie is... Onderlinge verkettering is heel normaal. En hoe dunner de spoeling, des te meer geduw en getrek van de varkens aan de trog.
Met de opkomst van de wetenschappen in de 19e en 20e eeuw is het aanzien van de filosofie diep gekelderd. Dit heeft tot veel opschudding binnen de filosofische gelederen gezorgd. Het was zo erg dat je kunt spreken van een crisis van de filosofie.
De aanzienlijksten onder de wetenschappen, de Wis- en Natuurkunde, werden door een deel van de filosofen tot voorbeeld gesteld: slechts die filosofie had zin en betekenis, die tot eenzelfde methodische strengheid en eenduidigheid van begrippen kon komen als deze twee Wetenschappen. Om het filosofische aanzien hoog te houden kon volgens sommigen dus heel wat van het filosofische denken als zin- of betekenisloos en quasi-diepzinnig het veld ruimen...
Waarde(n)loos! Bloedeloos! Wat je over houdt, gaat over niets en heeft totaal geen diepgang! Oppervlakkig geflodder, vonden (vrij vertaald) deze afgeschreven filosofen van het denken van hun tegenstrevers.
De strijd om wat filosofie is en wat niet, is van alle tijden. En o wee als je bij de tegenpartij hoort! Dus ik kan nu al op flink wat vragen antwoord geven.
Structureringsproblemen? (2)
Zeker weten!
Waar te beginnen, en vooral: waar op te houden met verhalen? Welke lijn zal ik volgen, welke laten liggen? In welke tijd moet ik beginnen en op welke plaats? Tot waar doorgaan?
Didactische problemen? (3)
Nou en of: wie is mijn lezerspubliek?
Ik ga maar uit van geïnteresseerde leken met enige denkervaring anders begin je niet aan deze rubriek.
Goed, dan dat als uitgangspunt nemen, ergens beginnen en stug doorgaan want je komt toch ook weer ergens uit, en in ieder geval langs van alles en nog wat...
Psychologische hindernissen bij het beantwoorden? (4)
Absoluut!
Onzekerheid en vrees zijn mijn deel.
Moeite met het publieke karakter van het antwoord? (6)
Wat denk je!?!
Natuurlijk heb ik daar moeite mee. Ik heb genoeg gelezen om te weten hoe het er in filosofische discussies aan kan toegaan.
Bang voor de confrontatie met vakgenoten? (9)
Nou en of
Belangeloze zoektocht naar wijsheid??? Ik dacht het niet. Aanzien, macht en status spelen ook bij veel filosofen gewoon een rol, net als bij veel andere mensen. Dat was ooit een pijnlijke ontdekking en doet nog steeds wel zeer.
Ik vond het zo mooi: een filosofische niche, een biotoop waarin mensen werkelijk vrij waren om al denkend te zoeken naar wijsheid, naar alles wat werkelijk voor ons van belang is en wat ons allen aangaat; of om alleen maar stil te staan en aandachtig te verwijlen bij de fenomenen die we toevallig aantreffen, of is het zo toevallig niet? (Toeval? Wat bedoel ik hier met toevallig? Fenomeen: waarom dit woord gekozen?)
Samen denkend, vragend en verwijlend onderweg, waarbij het opwindend is als iemand door een mooie inval ergens nieuw licht op laat schijnen waardoor iedereen naar een nieuw evenwicht moet zoeken. Een dynamisch geheel van verscheidenheid, waarin voor iedereen wel ergens plaatsje is.
Dat is niet zo.
Als je na jaren van hard nadenken en vele uren ploeteren tot iets van filosofisch belang bent gekomen, gooi je dat niet zonder slag of stoot over boord. Soms gaat dat er hard aan toe.
Er is er ook een uiterst prozaïsche reden voor de grote selectiedruk. Om economische redenen is er nooit plaats voor iedereen. Niet voor niets wordt de opkomst van de filosoof (in het westen) in verband gebracht met economische ontwikkelingen: het ontstaan van arbeidsdeling (inclusief slavernij), welvaart, het ontstaan van vrije tijd van een ‘leisure class', de vrijgestelden dus.
Toen groei, nu krimp. Zo gaat het in dit leven.
Twijfel ik aan mijn capaciteiten? (8)
Nee
Vreemd genoeg niet, ook al is het thema van de vraag van de maand niet eenvoudig. Omdat ik weet heb van de complexiteit, weet ik ook dat het geven van een antwoord moeilijk is. En dat het antwoord altijd bekritiseerd zal worden, tenzij er nauwelijks iets mee wordt gezegd en het dus risicoloos vaag is.
En die duurzaamheid dan, dat mijn antwoord vast ligt? (7)
Geen echt probleem
Zo werkt het schrift nu eenmaal. Reden voor sommige filosofenscholen om niets op papier te zetten, of, zoals bij Zen filosofie helemaal nooit antwoorden te geven, laat staan dus dat je ze vast kan leggen. Maar voor mij helpt het dat iets ergens staat, het nagelezen kan worden en overdacht. En het is inherent aan mijn denken dat het beweeglijk is, daar hoef ik me niet voor te schamen. Misschien in tegendeel. Maar op een X moment heb ik door bepaalde overwegingen en bepaalde overtuigingen een bepaalde weg te gaan en moet ik tot een bepaald antwoord komen. Dat is antwoord Y in context X: niet tijdloos, maar echt niet willekeurig. Het is weliswaar beperkt houdbaar, net als mijn lichaam, maar het heeft net als dat lichaam een inherente noodzakelijkheid, gegeven wat er aan voorafging...
Zijn dit de werkelijke redenen van het probleem? (10)
...nee, denk ik
Hoe moeilijk en complex de materie ook is, hoe weinig inzichtelijk het onbekende lezerspubliek, hoe groot mijn vrees ook, dat verhindert me niet in mijn zoektocht. Ja, het heeft iets te maken met mijn verhouding tot het thema van de vraag: wat zijn filosofische vragen?
Hoe belangrijk is het antwoord? (11)
Ik denk "héél belangrijk"
Omdat het indirect over mijzelf gaat?
Omdat ik me dan af moet vragen of de vragen die ik zelf stel wel filosofisch genoeg zijn? Nee. Dat is het niet.
Omdat ik mijn positie ten opzichte van de filosofie, haar taak en toekomst, moet bepalen, wil ik kunnen antwoorden op de vraag? Want ik neem geen genoegen met een rij met voorbeelden van filosofische vragen. Enerzijds niet omdat die lijst door de jaren heen blijkbaar kan veranderen; anderzijds omdat ik op een andere manier met het zoeken bezig wil zijn. In het antwoord dat ik zoek, moet blijkbaar een soort stuwkracht zitten.
Zonder dat het mijn bedoeling was, ben ik met deze vraag terecht gekomen in het onderwerp waar ik jarenlang mijn tanden op heb stuk gebeten: wat is filosofie? Wat te doen met al die verschillende antwoorden? Waarom geen genoegen nemen met mijn persoonlijke mening en daarvoor de verantwoordelijkheid genomen??? Waarom zo'n ouderwets ideaal nastreven als het vinden van een antwoord dat algemeen aanvaard kan worden? Weet je dan nog niet dat dat toch niet lukt??? Dat streven alleen al, in deze tijd van ieder zijn eigen waarheid, maakt kwetsbaar.
Hoe kwetsbaar acht ik het antwoord? (12)
Ja, ik wil het tegen de wereld beschermen door het verborgen te houden...
Het oog van de wereld is groter en anders dan het oog van een stel filosofen.
Acht ik die wereld blind? (13)
Ja, in zekere zin
In mijn huiver maak ik een Moloch, een groot om zich heen maaiend monster dat blind is voor de waarde van het onooglijke, het kleine, schijnbaar nutteloze, het economisch onrendabele, het weinig efficiënte, het spontane, onvoorspelbare, weerloze, ongewenst kritische, het niet meegaande, het eigengereide, het zelfstandige, het andere, het vreemde...
Waarom zoveel wantrouwen jegens de wereld? (14)
Omdat ik haar ken?
Oh ja? Die wereld - al die mensen? Ken ik alle mensen???
Nee, natuurlijk niet.
Het monster valt dus uiteen in allemaal stukken mens.
Maar er zijn dan toch wel heel nare stukken mens... Of in ieder geval zijn er mensen die hele nare dingen doen. Maar is dat hier, in mijn verbeelding want daar speelt het zich nog steeds allemaal af, dan het geval?
Nee, eigenlijk niet. Eigenlijk vrees ik geen kwaadaardigheid.
Wat ik vrees is de hoon die ik ken van vroeger, toen ik begon te studeren.
De tijden waren anders.
Nu is filosofie toch in? Okee, maar morgen dus weer uit.
Regeert de mode over iedereen?
Hoe zit dat dan met al die mensen, al die gewone mensen die geen vakfilosofen zijn, met hun nieuwsgierigheid, en openheid, en bereidwilligheid om te spreken én te luisteren?
Dus hoe erg is eigenlijk het gelach?(15)
Eigenlijk dus niet erg...
Het is altijd maar een deel van de mensheid dat zal honen. Een ander deel doet dat niet.
En een schaterlach dan?
Dat zou verfrissend kunnen zijn, en me uit de benauwdheid van deze veel te serieuze baan stoten waarin ik terecht ben gekomen, want waar gaat het eigenlijk over??? Niet dat het niet belangrijk is, maar de proporties die Het Probleem inmiddels heeft aangenomen! Jeemieneetje, het mag wel een onsje minder.
En toen was er nog één vraag niet beantwoord.
Wil je wel een antwoord geven? (5)
Wat heb ik nou al die tijd gedaan???