De rubriek Vraag van de maand was bedoeld voor iedereen die het leuk vond om dieper over dingen na te denken. En omdat nadenken tijd nodig heeft, ging het er hier rustig aan toe. Elke eerste vrijdag van de maand verscheen een vraag. De tweede vrijdag stelde ik o.a. vragen ter verdieping, de week daarop stonden meestal verbanden tussen antwoorden en uitgangspunten centraal. De vierde vrijdag sloot ik het zoeken af met een antwoord. Wegens andere prioriteiten stop ik voorlopig met deze rubriek. Denk ondertussen vooral rustig verder. Succes!
Week 1 Het proeven van de vraag: eerste associaties
Wie zitten er in de zaal? Hoe oud zijn ze? Waar komen ze vandaan?
Waarom zitten ze daar?
Week 2 Omtrekkende bewegingen: hulpvragen
Vaak wordt gezegd dat theater elitair is. In de theaterzalen zitten immers meestal hoger opgeleiden, en dan vooral oudere witte mannen en vrouwen (zo te zien meer vrouwen dan mannen), ook meer mensen uit de stad dan uit de provincie.
Heeft theater daarom niets te bieden aan al die anderen, aan die lager opgeleiden, aan de jongeren van diverse komaf en van verschillend pluimage?
In het circuit van het amateurtoneel tref je niet alleen de hoger opgeleiden aan...
Wel meer vrouwen dan mannen...
Ook meer witten dan zwarten...
Het verenigingsleven bloeit, in heel Nederland ...
Wat moeten we verstaan onder theater?
Toneel natuurlijk, en kleinkunst zoals cabaret en mime, bewegingstheater, straattheater, vormingstheater (bestaat dat nog?), poppentheater, wajangspel, Noh-theater, muziektheater, musical, opera en operette. Meer nog?
‘Waar' begint theater? Waar houdt iets op theater te zijn?
Is sport theater?
Wat maakt dat iets belangrijk is?
Wat maakt dat theater belangrijk is? Welke kenmerken zou het kunnen hebben waardoor het belangrijk is?
En waarvoor dan wel? Voor ons privé geluk? Voor ons geestelijk welzijn? Voor onze persoonlijke ontwikkeling? Voor ons als samenleving? Voor onze cultuur?
Wat is een cultuur?
Wat is een cultuur zonder theater?
Wat is een cultuur waar de toneelspelers geminacht worden?
Welke rol speelt theater nu in ons leven, hier in Nederland?
"Alles is theater, en allen, man of vrouw, acteurs - meer niet."
Shakespeare
Week 3 Verbanden leggen en beklemtonen
Stel eens dat theater niet belangrijk is, en dat we best zonder kunnen als samenleving en als individu. Hoe zou onze wereld er dan uit zien? Wat zou er dan allemaal niet zijn?
Om op deze vraag antwoord te kunnen geven, moeten we wel weten wat theater is of wat we onder theater verstaan. Daarover zijn de meningen natuurlijk weer verdeeld. Het zal eens niet zo zijn. Hoe moeten we dit oplossen?
Laten we nergens op vooruitlopen en eerst maar eens het hele gebied proberen te bestrijken door aan het ene eind van het spectrum de ruimste definitie te plaatsen en aan het andere einde de (str)engste.
Theater in ruime zin
De Amerikaanse filosoof Paul Woodruff geeft in zijn boek The necessity of theater (2008) de volgende definitie (vertaling van mij):
"... theater is de kunst die mensen in staat stelt om menselijk handelen de moeite waard te maken om naar te kijken, gedurende een bepaalde tijd en op een bepaalde plaats."
De ondertitel van het boek zegt veel: de kunst van het kijken en het bekeken worden...
Theater in enge zin
Het blijft gaan om het schouwspel. De Kunstbus geeft bijvoorbeeld deze definitie:
theater is de "verzamelnaam voor levende voorstellingen voor een publiek" waarbij je vooral moet denken aan "Absurd toneel, Blijspel, Cabaret, Combitheater, Commedia dell'arte, Dans, Drama, Improvisatietheater (o.a. ook Theatersport), Klucht, Komedie, Locatietheater, Musical, Muziektheater, Opera, Operette, Pantomime, Poppenkast, Straattheater, Toneel, Variété,..."
In de enge opvatting is theater vooral ‘mimesis': nabootsing van de werkelijkheid, of commentaar daarop. Een stierengevecht valt niet onder dit begrip van theater, net zomin als een sjamanistisch ritueel dat beoogt om contact te leggen tussen mens en geest of kracht. Ook voetbalwedstrijden, begrafenis- en huwelijksceremonies vallen niet onder dit theaterbegrip. Maar in de ruime opvatting van Woodruff wel.
Een typisch filosofische definitie
Het boek van Woodruff is één groot pleidooi voor de ruime opvatting, maar hij heeft nog een kort argument waarom zijn definitie mooi is. In zijn definitie maakt hij namelijk gebruik van de 4-oorzakenleer van Aristoteles. Alles wat het geval is, heeft volgens deze Griekse filosoof die leefde rond 350 v.Chr. een stofoorzaak, vormoorzaak, werkoorzaak en doeloorzaak.
Deze termen hebben voor ons niet veel betekenis en wij zouden tegenwoordig andere dingen zeggen. Maar dat kan alleen omdat we de erfgenamen zijn van 25 eeuwen gedachtegoed en vocabulaireontwikkeling! We zouden het tegenwoordig misschien hebben over het essentiële, of de wezenlijke aspecten of parameters van iets. Hierin toont zich de geschiedenis: het woord ‘essentie' komt namelijk uit de kokers van middeleeuwse navolgers van Aristoteles die in het Latijn schreven. De 'essentia' is weer een hertaling van het Griekse ‘hypokeimenon' dat zoiets als ‘het onderliggende' betekent, in betekenis van ‘dat wat blijft bij alle verandering'. En pas door het denken van Aristoteles over de aard van de werkelijkheid is dat een belangrijk, filosofisch begrip geworden, ons erfgoed!
Woodruff is van origine classicus met grote bewondering en respect voor het analyserende denken van Aristoteles en huldigt hem met zijn definitie van theater.
In de context van zijn theaterbegrip is de stofoorzaak ‘het menselijk handelen': daar is theater van gemaakt. De vormoorzaak is ‘het zich afspelen in een bepaalde tijd en op een bepaalde plaats', d.w.z. tijd & plaats maken de vorm uit waarin het menselijk handelen (als kijkspel) gegoten wordt: in de Toneelschuur te Haarlem om 20.15 tot 22.30 uur, alle dagen van de week behalve op maandag, bijvoorbeeld. De werkoorzaak wordt gevormd door wie aan de wieg van het product staan, en dat zijn geen mieren of olifanten, of zonnebloemen, wind of regen, goden of anderszins, maar mensen. En tenslotte de doeloorzaak: (het moet) de moeite waard zijn om naar te kijken.
Bij Woodruff vallen literatuur en film buiten het theaterbegrip omdat voor hem wezenlijk is dat ‘de stof' in levende lijve aanwezig is, dus niet op celluloid, papier of digitaal.
Wat deze definitie zo filosofisch maakt, is zijn doordachtheid en grondigheid: de definitie ontsluit een gebied dat wél onder het begrip valt, en het sluit een gebied uit dat er níet onder valt. Ook al blijven er altijd grensgevallen. Als het over het leven gaat, lijkt dat onontkoombaar.
Maar hoe grondig en doordacht de definitie ook is, dat maakt hem daarmee nog niet meteen en voor iedereen acceptabel. Vandaar dat héle boek, maar daarover volgende week meer.
Als er geen theater in enge zin meer zou zijn...
Omdat de ruime definitie dus nog wat argumentatie behoeft, ga ik eerst uit van het enge theaterbegrip. Wat valt er dan allemaal weg?
1. Er zouden geen bedenkers van theaterproducten meer zijn, zoals tekstschrijvers, dramaturgen, regisseurs, choreografen, decorontwerpers, librettisten voor opera/operette/musical etcetera - zeg maar: de bedenkers van de theatersoftware;
2. Er zouden dus ook geen theaterproducten meer zijn, geen stukken, voorstellingen, decors, geen Jan Klaassen en Katrijn, geen andere speelpoppen zoals Wajangpoppen bijvoorbeeld;
3. Dus ook verfilmingen van voorstellingen zijn weg;
4. Er hoeven ook geen uitvoerders van theater meer te zijn: geen acteurs, dansers, theatermakers als cabaretiers, stand-up comedians, clowns, etcetera;
5. Er zouden geen gebouwen zijn die specifiek voor theater zijn gemaakt en ook alleen daarvoor geschikt zijn. Maar alles wat te maken heeft met het functioneren van de theaterruimte zoals licht- en geluidsapparatuur, en alles wat er in en om het gebouw aanwezig is dat het tot theater maakt, van de stoelen tot de gordijnen, noem het de hardware van het theater: niet meer nodig;
6. Dus zijn er ook geen mensen nodig die voorstellingen mogelijk of de moeite waard maken om naar te kijken, zoals belichtingsmensen, geluidsmensen, grimeurs, kledingadviseurs, kleedsters, decorbouwers, transporteurs...
7. Er zou ook geen pr-materiaal meer gemaakt hoeven worden, dus alle posters die met theater te maken hebben verdwijnen uit het straatbeeld; folders, flyers etcetera: ook weg.
8. Toneel-, musical-, operetteverenigingen of theatersportverenigingen: weg;
9. Alle opleidingsinstituten voor theater zouden weg zijn, dus ook alle docenten: nutteloos.
10. Boeken over theater, film over theater: verdwenen, net als The Theatre Bookshop.
11. Iedereen die voor, achter of boven de schermen van het theaterbedrijf actief is, laat maar zitten, niks Joop van de Ende Theaterproducties meer.
12. Geen subsidiestromen uit Den Haag, provincie of gemeente, dus het hele cultuurbedrijf kan uitgekleed. Een minister voor de kunsten hoeft ook niet meer; een staatssecretariaat is meer dan genoeg, als dat al niet te veel is.
Ik ben vast nog het een en ander vergeten, maar als je er zo bij stil staat valt pas op hoeveel theater in enge zin er in Nederland omgaat! En hoeveel er verdwijnt als er geen theater meer zou zijn. Voordeel: 't scheelt de staat (dus ons als belastingbetalers) een heleboel geld per jaar.
Er is nog één klein puntje over:
13. Er zijn geen toeschouwers meer, niemand hoeft nog te kijken naar theater. En zonder toeschouwers zijn er ook geen theaterervaringen meer...
Maar hoe erg is dat?
Wat valt er in onze ervaringen (als kind, en als jong- en oudvolwassene) weg als het theater in enge zin weg valt?
En wat met het theater in ruime zin?
Week 4 Keuzes maken en antwoorden
Als iets helemaal niet belangrijk is, kan het er net zo goed niet zijn.
Voor wie is wat belangrijk
In week 3 heb ik een snelle inventarisatie gemaakt van wat er niet zou zijn als er geen theater (in enge zin) meer zou zijn. Ik ben geëindigd met het wegvallen van theaterervaringen: als theater niet belangrijk is, dan is het hebben van theaterervaringen ook niet belangrijk.
Maar, is dat:
- niet belangrijk voor theaterconsumenten?
- niet belangrijk voor ‘theaterproducenten' (iedereen die betrokken is bij het bedenken, tot stand komen en uitvoeren van theater)?
Het is niet erg waarschijnlijk dat het deze twee groepen niet uitmaakt of er wel of niet theaterervaringen zijn.
Smaken verschillen, en de ene groep houdt misschien alleen van het theater van de lach à la John Lanting of van danstheater, terwijl een andere groep gaat voor drama en stand-up comedy.
Het belang voor de consumenten zit ‘m de ene keer in het vermaakt worden, de andere keer om over dingen aan het denken te worden gezet of in het beleven van pure schoonheid.
Maar gemeenschappelijk is dat theater een ‘live performance' is: terwijl je als toeschouwer kijkt, speelt zich voor je ogen een bijzondere gebeurtenis af.
Het bijzondere van theater: alles is uniek
Omdat het ‘echt' is, kan er altijd iets speciaals gebeuren.
Er kan bijvoorbeeld iets mis gaan: een acteur komt niet meer bij van het lachen om de manier waarop zijn collega vanavond de grap geplaatst heeft; of het geluid valt ineens weg wegens een technische storing en de voorstelling moet even worden stilgelegd; de olifant in de piste wordt opeens balorig en vertikt het nog langer om te doen wat haar wordt opgedragen door de dresseur; het publiek is deze keer wel erg rumoerig met chips en popcorn.
Soms gaat iets bijzonder goed: het orkest speelt de sterren van de hemel, de zangers zingen niet alleen zuiver maar weten alles ook precies de goede emotionele lading mee te geven, het spel is prachtig en alles klopt. ‘Les Miserables' is vanavond magnifique!
Iedereen die bij deze levende theatergebeurtenissen aanwezig is, heeft haar eigen unieke perspectief op de voorstelling dat, anders dan bij de film, samenhangt met de stoel waarop ze zit.
Het is niet altijd prettig, maar deze uniciteit maakt een theaterervaring wel tot iets bijzonders:
- omdat je erbij bent terwijl het theater ontstaat
- omdat al je werkende zintuigen bij deze ervaring betrokken (kunnen) zijn (om goed te kunnen zien, goed te kunnen horen, te kunnen begrijpen of opnemen wat je waarneemt, etc.)
- omdat je de spanning op het toneel, in de piste of in de zaal kunt voelen
- omdat je eigen insteek zoveel uitmaakt voor wat je gaat beleven
- omdat het theateruitje je uit de sleur van alledag trekt.
Ik denk niet dat er veel theaterconsumenten zijn die het theater graag kwijt willen, al ga je maar eens per jaar.
De ‘theaterproducenten' hebben een direct en een indirect belang bij theaterervaringen. Direct: de ervaringen van het publiek vormen hun broodwinning. Indirect: om tot theaterervaringen te komen kunnen de makers de creativiteit inzetten die bij de uitoefening van hun talenten hoort.
Bronnen van geluk
De theaterervaringen van de consumenten kunnen gelukservaringen zijn. Soms is dat klein geluk: het was zo'n gezellige avond of middag; we waren écht uit met elkaar; ik ben opgewekt, of vervuld met iets anders dan mijn dagelijkse besognes.
Soms is het geluk groot: ik heb gehuild om de schoonheid van de muziek; we waren ondersteboven van de intensiteit waarmee de dansers bewogen en aanwezig waren; alles was stil in mij; alles danste in ons...
Theater kan in ons als toeschouwers iets activeren dat met onze vitaliteit te maken heeft, onder voorwaarde dat we emotioneel toegankelijk zijn. En soms kan theater bij iemand die ernstig depressief is diens emotionele ontoegankelijkheid deblokkeren en wekt het theater daarmee juist de eerste gevoelens van vitaliteit.
Wie theater weer kan beleven, weet hoe gelukkig hij is.
Het ontplooien van je talenten en ze kunnen verzilveren zijn absoluut bronnen van geluk. Dit geldt voor de consumenten die het talent van het kijken/waarnemen en die de kunst van het genieten machtig zijn, en voor de producenten die het theater tevoorschijn kunnen en mogen laten komen.
Theater is dus belangrijk voor alle betrokkenen.
Soms is het belang een levensbelang: voor de geboren actrice of de geboren schrijver.
Theater en de anderen
Maar is theater daarom dan ook belangrijk voor de rest van de mensen, of voor de gemeenschap?
Is het van het belang voor een samenleving als gemeenschap van mensen die met elkaar moeten omgaan, en dat het liefst in vrede?
Levert het grote en kleine geluk de samenleving als geheel iets op?
Heb ik als niet-consument en niet-producent er ook iets aan?
Ik denk dat zowel individuen die niets met theater (nog steeds in de enge zin) hebben als de samenleving als geheel gebaat is bij theater. Ik denk namelijk dat mensen die regelmatig gelukservaringen hebben prettiger mensen in de omgang en prettiger burgers van een staat zijn dan mensen zonder die ervaringen. En ik denk dat dat voortkomt uit het ervaren van geluk, dat wezenlijk vervuld zijn is.
Wie vervuld is, loopt niet behoeftig rond en heeft meer mogelijkheden om werkelijk aandacht voor anderen te hebben en vriendelijk te zijn. En vriendelijkheid doet een samenleving volgens mij altijd goed.
Theater doet meer
Wanneer theater het leven nabootst (de mimese) zoals in toneel of poppenspel kan gebeuren, of zelfs in dans, kunnen wij als toeschouwers ons veel makkelijker in andere mensen inleven dan in het dagelijks leven zelf.
Een toneelstuk of musical bekijken we van buitenaf, en we zijn vrijer om bijvoorbeeld naar het goede te kijken van iemand van wie wij in direct contact vooral last zouden ervaren (een junk, alcoholist, onwillige werknemer, immigrant die de taal niet spreekt etcetera).
We hebben namelijk geen onmiddellijke belangen die we in gevaar zien komen als we ons zouden inleven in de ander. Die belangen hebben we wel als we met elkaar omgaan: "Als ik me in haar positie inleef, kan ik haar vast niet meer ontslaan".
Het vreemde of de vreemde kan ons via het toneel vertrouwder worden.
Omgekeerd kan het vertrouwde ons ook vreemder worden omdat we er van buitenaf tegenaan kijken. Een theatermaker kan onze eigen werkelijkheid waar we middenin zitten door zijn of haar ogen laten zien - waardoor we bijvoorbeeld om onszelf moeten lachen of verontwaardigd raken over iets waar we nog nooit bij hebben stil gestaan.
Als we met de wijsheid van een open geest toeschouwer zijn, kan theater ons in deze zin wijzer maken.
En zo ook kunnen toneelspelers of theatermakers in het algemeen meer begrip krijgen voor hun medemens, en voor zichzelf, doordat ze zich in verschillende personages moeten zien te verplaatsen. Wie een tiran of psychopaat moet spelen begrijpt misschien wat meer van wat werkelijk kwaad is, en welke plaats dit kwaad in haar of zijn eigen leven heeft - omdat de speler of maker een brug tussen haar eigen leven en dat van het personage moet slaan. Wat de uiteindelijke toeschouwer overigens ook moet doen.
Theater in de brede zin
Woodruff, die ik in week 3 heb geciteerd, gaat met zijn pleidooi voor theater als iets noodzakelijks nog verder.
Ten eerste omvat Woodruffs definitie van theater alle menselijk handelen dat pas ‘iets' is doordat er zowel een kijker (= getuige) is als een bekekene, dat meer of minder boeiend kan worden gemaakt om naar te kijken, en dat zich afspeelt binnen een bepaald raamwerk van tijd en plaats.
Hierdoor valt bijvoorbeeld een huwelijksceremonie binnen zijn begrip van theater. Deze ceremonie vereist immers getuigen (= kijkers), want zonder getuigen is er geen geldig huwelijk. Een huwelijksceremonie kan ook meer of minder spannend worden gemaakt, en dus ook meer of minder theatraal zijn. En tenslotte, de ceremonie heeft een bepaald verloop in de tijd, met een begin, midden en einde, en vindt op een afgesproken plek plaats.
Deze zomer heeft de cabaretier Jelle Kuiper dit principe tot uitgangspunt van zijn voorstelling genomen. Als erkend trouwambtenaar konden paren zich opgeven om bij hem in de voorstelling te huwen. Het theater dat een huwelijksceremonie van zichzelf al is, werd zo nog meer theater.
Ook sportevenementen vallen bij Woodruff onder ‘theater', en weer: zonder toeschouwers is er geen evenement, en afhankelijk van hoe gespeeld wordt is het meer of minder boeiend om naar te kijken, en tenslotte, het sportevenement heeft een afgebakend verloop in tijd en ruimte door afspraak of als gevolg van de spelregels.
Bij theater in de brede zin is zo ongeveer de hele bevolking betrokken en gaat het er dus niet meer over of wat voor een deel van de bevolking belangrijk is, wel voor de rest belangrijk is.
Over blijft de vraag of dat wat iedereen kent en waardeert voor de samenleving als geheel een luxe is of noodzaak.
Geven om elkaar
Volgens Woodruff doet al ons kijken naar theater (in de meest brede zin van beleven, zodat ook blinden tot de kijkers behoren) iets heel speciaals met ons en precies dát ziet hij als noodzakelijk, en wel als moreel noodzakelijk voor ons als samenleving. Dit is zijn tweede punt.
Theater leert ons "om te geven om" de mensen naar wie we kijken.
Ons kijken kan ons immers alleen maar blijven boeien wanneer we betrokken zijn bij wat en wie we zien.
Natuurlijk hebben we ook culturele kennis nodig. Om een voetbalwedstrijd als goede of geslaagde voetbalwedstrijd te kunnen waarderen moeten we het spel kennen, de regels ervan zowel als de kwalificaties over wat goed of slecht spel is, mooi of lelijk voetbal. Maar de echte fan maakt het ook uit hoe haar idolen spelen.
Het is vanuit onze betrokkenheid bij een speler dat het ons uitmaakt hoe hij vandaag speelt, en vanuit diezelfde betrokkenheid zouden we na afloop kunnen zeggen dat ie vandaag zijn dag niet had, of dat ‘het' kwam omdat ie een kind verloren is.
Het is ook vanuit betrokkenheid dat we een zucht van verlichting slaken als het de schaatser lukt om een dreigende val af te wenden en haar evenwicht terug te vinden.
En elke supporter kan je vertellen dat de belevenis voor de buis echt een andere is dan in het stadion zelf, daar in het echt, waar het geroezemoes en geschreeuw om je heen is, waar je je sjaal nog iets beter moet vastknopen of waar je handen er bijna afvriezen en waar je samen gaat staan zwaaien, van links naar rechts en van rechts naar links...
De deugd van het aandachtig kijken
Als nu theater het kader is waarin wij leren kijken naar elkaar, en leren om ons door elkaar te laten bekijken, dan zijn hier volgens Woodruff een paar belangrijke morele waarden bij betrokken, namelijk: eerbied, mededogen, moed en rechtvaardigheid. Dit nu zijn de waarden die voor een goede en prettige samenleving noodzakelijk zijn. Met de theaterpraktijk oefenen en beoefenen we deze waarden, aldus Woodruff.
Omdat het te mooi gezegd is om niet door te geven, sluit ik deze weekbijdrage af met een uitgebreide citaat van Woodruff (mijn vertaling):
"Nadat je de deugden van goed kijken hebt geoefend op andere mensen, richt ze op jezelf. Bovenal: eer jezelf als iemand die het waard is om aandacht te krijgen, maar verlies niet het vermogen om om jezelf te kunnen lachen als je raar doet. En wanneer je lacht, lach dan met respect. Dat is eerbied hebben ("reverence"). Heb medelijden met jezelf wanneer je hebt geleden. Dat is mededogen, en jij verdient dat net zo goed. Vrees om jezelf wanneer je in gevaar verkeert, maar vrees niet zoveel dat je vrees je zou afhouden van wat je zou moeten doen. Dat is moed. En wees boos wanneer iemand je onbehoorlijk behandelt, en wees tevreden wanneer de onverlaten daarvoor betaald hebben. Dat is rechtvaardigheid.
Om wijs te leven, moet je aandacht aan jezelf besteden. Oefen in het aandacht hebben voor anderen. Breng het dan dicht bij huis in de praktijk en wees zelf je beste publiek. Maar onthoud dat het overmatig naar jezelf kijken je tot waanzin drijft. Doe niet meer dan je voor jezelf moet weten. Er is een tijd om naar anderen te kijken, en er is een tijd om voor anderen op te treden. Dat zijn de momenten waarin je jezelf moet vergeten." (blz. 224)
Paul Woodruff
The necessity of theatre. The art of watching and being watched. 2008