© Monique Greveling
Telkens wanneer iemand mij op de stoep tegemoet komt, al fietsend en soms dwars door mij heenkijkend lijkt het wel, en ik degene ben die moet uitwijken om een botsing te voorkomen, ben ik weer verbijsterd.
Deze week was het iemand op een scooter die plotseling de hoek om kwam terwijl hij de stoep als rijweg benutte en voor wie mijn aanwezigheid aldaar hinderlijk scheen. Niet dat ik me als persoon waargenomen waande. In dat opzicht was ik afwezig. Ik was niet meer dan een obstakel. Dat overigens wel zelf de weg vrij diende te maken, wat ik uiteraard tegenover deze machine onmiddellijk bereid was te doen.
Niet dat een verkeersregel overtreden wordt, niet één of ander vermeend gebrek aan fatsoen zit me dwars, maar de totale achteloosheid waarmee mensen van allerlei kleuren en vormen en leeftijden me tegemoet kunnen fietsen of scooteren, of slingerend vanwege het mobiele gesprek. Met dat volslagen gebrek aan empathie, onverschillig voor de hinder die ze veroorzaken of zelfs schrik. En dat deze manier van in de wereld zijn zo normaal gevonden wordt, dat vormt precies de kern van mijn verbijstering.
Ik vind dat overigens geen individualisme, of teken van individualisering. Ik vind het gewoon bot egocentrisme. En ja, leuker wordt het straatleven er zo niet op.
Dus ik ga stug door met stoppen voor de zebra waar iemand over wil steken maar aarzelt, met het bedanken voor voorrang ookal had ik daar al recht op, zeg ik sorry als het moet en glimlach ik gemeend allervriendelijkst wanneer iemand anders zijn of haar excuses maakt voor onhandig straatgedrag. Samen met al die andere goedwillende zielen. Omdat medemenselijke aanwezigheid ook mijn eigen leven stukken aangenamer maakt.